Iedere voetbalvader herkent het. Als je eigen zoon geblesseerd raakt, doet het bij jou dubbel pijn. Mijn zoon, keeper bij Swift in Amsterdam, was zaterdag een jonge held. Net zestien geworden dook en sprong hij de ballen uit zijn doel. Bij een corner tikte hij de bal keurig weg, maar knalde een aanvaller een fractie later tegen hem aan. Dat deed pijn, maar mijn zoon bleef staan, het stond 1-1, ze hadden hem nodig. Bij een volgende aanval wierp hij zich heldhaftig in de baan van het schot en keerde de inzet. Zijn kreet van pijn ging dwars door mijn hart.

Een uurtje later zaten we in het ziekenhuis. En omdat er nu eenmaal flink gestaakt wordt in de zorg zaten we daar vier uur later nog, hadden we zes keer hetzelfde verhaal verteld, kwam er eindelijk een foto en een uitslag: twee tot zes weken geen voetbal. Even geen heerlijke zaterdagen meer voor mijn zoon, de held, de keeper, de jongen die alles over heeft voor zijn team.

In die trage uren van pijn, twijfel en ergens ook wel opluchting, want niks gebroken, wel gescheurde sleutelbeenbandjes, keken mijn zoon en ik koortsachtig naar onze telefoon, want FC Utrecht-Go Ahead was inmiddels aan de gang. Ik kreeg buikpijn van de fout van Nauber en de onwaarschijnlijke blunder van arbiter Bos die ons een pingel onthield. Het vreemde was dat ik in het ziekenhuis, waar het benauwd was en de muren op ons afkwamen, alleen maar aan Willum kon denken. Willum die soms van die vreemd lange periodes met blessures kan tobben. Willum die in de krant steeds gelinkt wordt aan een race tegen de klok: is hij fit of is hij nog net niet fit genoeg? Dat voortdurende getob met een lijf, het is een gruwel voor iedere voetballer en voor mensen als ikzelf, zijn grootste fan.

Ik zie Willum zo graag voetballen, want als Willum de bal heeft vertraagt het spel en vertraagt het leven, dan is het net of er een film even wordt stilgezet. En dan begint Willum te wandelen, te slepen, te toveren en mooie dingen te doen. Soms is Willum zo goed dat ik niet kan geloven dat hij gewoon een Eagle is.

Ineens een kreet van mijn zoon. Pijn? Nee. Hij balt zijn vuist, ‘Goal!’ roept ie. Edvardsen. Net voor rust. Lekker. We kijken elkaar aan, de zon breekt even door.

De rust duurt voor ons gevoel uren. De pijnstillers doen hun werk, maar we willen naar huis, weg uit dit ziekenhuis, weg uit deze kamer van twee bij twee met enkel een scherm voor ons neus. De tweede helft duurt nog langer, we turen naar ons schermpje en zien hoe Idzes bijna scoort en dan is ie daar ineens. Willum. Jammer dat juist Bobby te veel pijn heeft om verder te gaan, want met Bobby en Willum zijn we niet te stoppen, maar als Willum begint te wandelen, te spelen, te toveren, is het ons medicijn voor deze rare uren. We slepen er vast een puntje uit, we hebben er vrede mee en daar is eindelijk de arts die zegt dat er nu echt snel een foto van mijn zoons sleutelbeen wordt gemaakt.

De stilte keert terug, de klok gaat terug in een trage tred. Tik, tik, tik. Dan is het ver in de blessuretijd, what’s in a name. De bal komt bij Fontan, de Utrechters staan als versteend te kijken, onze Spaanse linksback krijgt alle tijd een fijne voorzet af te leveren. Het moet zo zijn, twee Utrechtse verdedigers duiken op elkaar en vergeten Willum. Ineens staat hij in niemandsland. Bal ploft voor zijn voeten, keeper stormt naar voren, de korte hoek is nauwelijks vrij. Talloze spitsen zouden missen. Willum draait, Willum kijkt, Willum schuift, Willum scoort. Mijn zoon kijkt me aan, in zijn ogen de pijn van zijn blessure, maar zijn gezicht lacht vol verrukking. De goal van Willum lanceert Kowet richting veiligheid, de goal van Willum heelt voor even Floris’ pijn en brandt zich voorgoed in mijn geheugen.

Vorig artikelPaasbijeenkomst Ouderenbond PCOB
Volgend artikelGoede Vrijdagmarkt in Deventer binnenstad op 7 april